Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU8327

Datum uitspraak2006-04-07
Datum gepubliceerd2006-04-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
ZaaknummersC05/051HR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bevoegdheidsincident; cassatieberoep door een appellant tegen het arrest waarin het hof hem ontvankelijk oordeelde in zijn tussentijds appel tegen een tussenvonnis waarin de rechtbank diens exceptie van onbevoegdheid vanwege arbitrale bedingen in toepasselijke algemene voorwaarden had verworpen; géén belang bij gegronde rechtsklacht (vgl. HR 17 maart 2006, nr. C05/031, RvdW 2006, 289) nu deze appellant t.a.v. de in appel uitdrukkelijk bepleite ontvankelijkheid in het gelijk is gesteld; proceskostenveroordeling, onbegrijpelijk oordeel.


Conclusie anoniem

Rolnr. C05/051HR Mr L. Strikwerda Rolzt. 16 dec. 2005 conclusie inzake Kintetsu World Express (Benelux) B.V. tegen 1. Quantum Corporation 2. Quantum Peripheral Products (Ireland) Ltd. 3. Quantum Peripherals (Europe) S.A. 4. American Home Assurance Company 5. A.I. Marine Ajusters Inc. Edelhoogachtbaar College, 1. Het gaat in deze zaak om de vraag of in afwijking van de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv op gronden van doelmatigheid en proceseconomie hoger beroep toelaatbaar moet worden geacht van een tussenvonnis waarbij een door de gedaagde opgeworpen exceptie van onbevoegdheid wegens arbitraal beding is verworpen, terwijl in de hoofdzaak rolverwijzing voor voortprocederen heeft plaatsgevonden. 2. Uit de gedingstukken blijkt het volgende. (i) Bij exploit van 26 november 1999 hebben thans verweersters in cassatie, hierna: Quantum c.s., (onder andere) thans eiseres tot cassatie, hierna: Kintetsu, gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam met een vordering tot - kort gezegd - schadevergoeding ten bedrage van US $ 1.435.524,70. (ii) Kintetsu heeft voor alle weren de bevoegdheid van de rechtbank betwist op grond van een arbitraal beding dat is opgenomen in de algemene voorwaarden die deel uitmaken van de contractuele relatie tussen haar en Quantum c.s. (iii) Bij tussenvonnis van 2 oktober 2002 heeft de rechtbank in het incident de door Kintetsu opgeworpen exceptie van onbevoegdheid verworpen en in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen. (iv) Kintetsu is van het tussenvonnis in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. Quantum c.s. hebben met een beroep op art. 337 lid 2 Rv (primair) geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van Kintetsu in haar hoger beroep. 3. Bij arrest van 11 november 2004 heeft het hof Kintetsu ontvankelijk geoordeeld in haar hoger beroep, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, de zaak naar de rechtbank verwezen om op de hoofdzaak te worden beslist, en verklaard dat beroep in cassatie van zijn arrest zal kunnen worden ingesteld voordat de einduitspraak is gewezen. 4. Ten aanzien van de ontvankelijkheidsvraag overwoog het hof onder meer dat het vonnis van de rechtbank een tussenvonnis is (r.o. 3.7) en dat, nu geen sprake is van de uitzonderingen genoemd in art. 337 lid 2 Rv, ingevolge de hoofdregel van deze bepaling hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis zou kunnen worden ingesteld (r.o. 3.8). Het hof zag evenwel aanleiding om, mede gelet op de wetsgeschiedenis waaruit volgens het hof blijkt dat de bepaling van art. 337 lid 2 Rv de vereiste flexibiliteit biedt om van de hoofdregel af te wijken, Kintetsu toch in haar hoger beroep te ontvangen. Daarbij nam het hof in aanmerking (r.o. 3.10) "dat het hier gaat om de vraag of een ander dan de Nederlandse overheidsrechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Naar het oordeel van het hof gebiedt de doelmatigheid om deze rechtsvraag reeds thans in hoger beroep te behandelen. Een ander oordeel zou betekenen dat partijen hun geschil feitelijk zouden moeten laten beoordelen door de Nederlandse rechter en dat zij de beslissing omtrent diens bevoegdheid pas zouden kunnen aanvallen nadat deze de zaak bij eindvonnis zou hebben beslist. Deze situatie is om proceseconomische gronden ongewenst. Het hof zal derhalve Kintetsu Benelux ontvangen in haar hoger beroep." 5. Kintetsu is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit drie onderdelen opgebouwd middel. Quantum c.s. hebben ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van het middel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van Kintetsu in haar cassatieberoep dan wel tot verwerping, en zich ten aanzien van onderdeel 3 van het middel gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad. 6. Het bestreden arrest van het hof is een tussenarrest, nu het niet aan enig deel van het gevorderde door een uitdrukkelijk dictum een einde maakt. Niettemin kan Kintetsu in haar cassatieberoep worden ontvangen, aangezien het hof heeft verklaard dat beroep in cassatie van zijn arrest zal kunnen worden ingesteld voordat de einduitspraak is gewezen. 7. Onderdeel 1 van het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat Kintetsu in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank kan worden ontvangen, rechtens onjuist is, omdat de door het hof bedoelde "flexibiliteit" en "proceseconomie" slechts mogen en kunnen worden geëffectueerd door een door de rechtbank eigener beweging of desverzocht verleend verlof voor tussentijds appel. Bovendien is volgens het onderdeel het oordeel van het hof in strijd met de openbare orde, omdat het hof, ongeacht het door partijen ingenomen standpunt, Kintetsu ambtshalve in haar tussentijdse appel niet-ontvankelijk had moeten verklaren, aangezien de ontvankelijkheid van een ingesteld rechtsmiddel een kwestie van openbare orde is. 8. Het onderdeel is gegrond. Volgens de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv kan van tussenvonnissen hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld. De hoofdregel lijdt, afgezien van het hier niet aan de orde zijnde geval waarin art. 75, eerste lid, Rv van toepassing is, slechts uitzondering indien de rechter die het tussenvonnis heeft gewezen hetzij uit eigen beweging, hetzij desverzocht in zijn vonnis of bij latere beslissing (HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510 nt. DA), tussentijds hoger beroep heeft toegestaan. In het onderhavige geval heeft het hof - onbestreden in cassatie - vastgesteld dat de rechtbank geen verlof tot tussentijds hoger beroep van zijn tussenvonnis heeft verleend (r.o. 3.8). Het hof had derhalve met toepassing van de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv Kintetsu in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis niet-ontvankelijk moeten verklaren. Het is niet aan de rechter bij wie het rechtsmiddel is ingesteld, doch uitsluitend aan de rechter die de tussenuitspraak heeft gewezen om te beoordelen of redenen van doelmatigheid of proceseconomie meebrengen dat tussentijds beroep tegen de tussenuitspraak moet worden toegestaan. Aangezien de regels inzake de toelaatbaarheid van rechtsmiddelen van openbare orde zijn, had het hof, ongeacht het door partijen dienaangaande ingenomen standpunt, Kintetsu ambtshalve in haar hoger beroep niet-ontvankelijk behoren te verklaren. 9. Niettemin faalt het onderdeel wegens gebrek aan belang. Volgens art. 3:303 BW komt zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toe. Dat geldt ook voor het instellen van rechtsmiddelen of het aanvoeren van verweermiddelen (Parl. Gesch. Boek 3, blz. 915). Degene die bij rechterlijke beslissing heeft verkregen waarom hij verzocht, heeft geen te respecteren processueel belang om in hogere instantie die beslissing aan te tasten. Vgl. HR 6 mei 1983, NJ 1984, 160 nt. WHH en HR 4 juni 1999, NJ 1999, 535. Zie voorts B.T.M. van der Wiel, De rechtsverhouding tussen procespartijen, 2004, blz. 163. 10. Kintetsu heeft in hoger beroep ten aanzien van de ontvankelijkheidsvraag gekregen wat zij heeft gevraagd: zij vond immers bij het hof gehoor voor haar uitdrukkelijk naar voren gebrachte standpunt dat zij, niettegenstaande de hoofdregel van art. 337 lid 2 Rv, in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van de rechtbank met name om redenen van proceseconomie dient te worden ontvangen (pleitnota mr W.M. van Rossenberg, blz. 3). 11. Het middel betoogt, in onderdeel 2, dat Kintetsu toch belang heeft bij de klacht van onderdeel 1, omdat (i) zij bij een uitspraak van de Hoge Raad waarin zij alsnog in haar hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard de gelegenheid zal krijgen haar bevoegdheidsexceptie nader te beargumenteren en documenteren, en (ii) haar in hoger beroep ingenomen standpunt niet een beroep in cassatie op de van openbare orde zijnde regeling van art. 337 Rv kan afsnijden. 12. Dit betoog faalt. Het onder (i) bedoelde argument is ondeugdelijk. Kintetsu heeft, nu het hof haar in haar hoger beroep heeft ontvangen, reeds de gelegenheid gehad om haar bevoegdheidsexceptie in hoger beroep nader te beargumenteren en te documenteren. Een herkansing in hoger beroep stuit af op de regel dat van een vonnis slechts één maal hoger beroep kan worden ingesteld. Vgl. HR 16 oktober 1992, NJ 1992, 791. Zie voorts H.E. Ras en A. Hammerstein, De grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep, 2001, blz. 18. Het onder (ii) bedoelde argument is evenzeer ondeugdelijk. De bedoelde regel betreft de vraag of een voor het eerst in cassatie gedaan beroep op een regel van openbare orde een ongeoorloofd novum in cassatie kan opleveren. De regel geldt derhalve slechts voor gevallen waarin op de bewuste regel in feitelijke instantie geen beroep is gedaan en de appelrechter, door de regel niet toe te passen, (dus) schending van art. 25 Rv kan worden verweten. Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes/Groen (2005), nr. 137. Van dat geval is hier geen sprake. 13. Uit het vorenstaande volgt dat de onderdelen 1 en 2 tevergeefs zijn voorgesteld. 14. Onderdeel 3 van het middel klaagt over de begroting door het hof van de aan de zijde van Quantum c.s. gevallen proceskosten, te weten Euro 11.694,- (verschotten: Euro 4.824,-; salaris procureur: Euro 6.870,-). Volgens het onderdeel heeft het hof miskend dat de rechtsstrijd in hoger beroep uitsluitend het bevoegdheidsincident betrof, zodat de hoogte van de kostenveroordeling - anders dan het hof blijkens de hoogte van het door hem begrote bedrag klaarblijkelijk heeft gedaan - niet had mogen worden afgestemd op de hoogte van het door Quantum c.s. in de hoofdzaak gevorderde bedrag. 15. Uit de hoogte van het door het hof vastgestelde bedrag aan proceskosten die aan de zijde van Quantum c.s. zijn gevallen en waarin Kintetsu is verwezen, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het hof de proceskosten heeft begroot op basis van de hoogte van de door Quantum c.s. in de hoofdzaak gevorderde bedrag (US $ 1.435.524,70). Dit blijkt met name uit 's hofs begroting van de verschotten, nu het hof klaarblijkelijk het vastrecht niet heeft begroot op de voet van art. 2 lid 3, aanhef en onder e, WTBZ ("alle andere gevallen", waaronder een bevoegdheidsincident als het onderhavige is begrepen), maar op de voet van art. 2 lid 3, aanhef en onder d, WTBZ (3% van het in de hoofdzaak gevorderde bedrag met een maximum). Waar de rechtsstrijd in hoger beroep slechts betrekking had op het bevoegdheidsincident en niet op de hoofdzaak, berust de proceskostenbegroting door het hof dus kennelijk op een misslag. Voor zover het onderdeel klaagt dat de vaststelling van de proceskosten onbegrijpelijk is, treft het derhalve doel. Vgl. HR 15 februari 2002, NJ 2002, 197. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam, doch uitsluitend voor zover daarbij Kintetsu tot het bedrag van Euro 11.694,- is verwezen in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Quantum c.s., alsmede tot verwijzing van de zaak naar dat hof ter verdere behandeling van en beslissing op de vordering van Quantum c.s. tot veroordeling van Kintetsu in de kosten van het hoger beroep. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden


Uitspraak

7 april 2006 Eerste Kamer Nr. C05/051HR JMH Hoge Raad der Nederlanden Arrest in de zaak van: KINTETSU WORLD EXPRESS (BENELUX) B.V., gevestigd te Amsterdam, EISERES tot cassatie, advocaat: mr. R.S. Meijer, t e g e n de vennootschappen naar vreemd recht 1. QUANTUM CORPORATION, gevestigd Milpitas, Californië, Verenigde Staten van Amerika, 2. QUANTUM PERIPHERAL PRODUCTS (IRELAND) Ltd, gevestigd te Dundalk, County Louth, Ierland, 3. QUANTUM PERIPHERALS (EUROPE) S.A., gevestigd te Marin Neuchatel, Zwitserland, 4. AMERICAN HOME ASSURANCE COMPANY, gevestigd te New York, Verenigde Staten van Amerika, 5. A.I. MARINE AJUSTERS INC., gevestigd te San Francisco, Californië, Verenigde Staten van Amerika, VERWEERSTERS in cassatie, advocaat: mr. M.V. Polak. 1. Het geding in feitelijke instanties Verweersters in cassatie - verder te noemen: Quantum c.s. - hebben bij exploot van 26 november 1999 (onder andere) eiseres tot cassatie - verder te noemen: Kintetsu - gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en - kort gezegd - gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Kintetsu te veroordelen om aan Quantum c.s. te betalen een bedrag van US$ 1.435.524,70, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands courant, met rente en kosten. Kintetsu heeft voor alle verweren de bevoegdheid van de rechtbank bestreden. De rechtbank heeft bij vonnis van 2 oktober 2002 in het incident de door Kintetsu opgeworpen exceptie van onbevoegdheid verworpen en de hoofdzaak naar de rol verwezen voor voortprocederen. Tegen het vonnis heeft Kintetsu hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Quantum c.s. hebben met een beroep op art. 337 lid 2 Rv. primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Kintetsu in haar hoger beroep. Bij arrest van 11 november 2004 heeft het hof Kintetsu ontvankelijk geoordeeld in haar hoger beroep, het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, de zaak naar de rechtbank verwezen om op de hoofdzaak te worden beslist, Kintetsu in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Quantum c.s. veroordeeld, en verklaard dat beroep in cassatie van deze uitspraak zal kunnen worden ingesteld voordat einduitspraak is gewezen. Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen het arrest van het hof heeft Kintetsu beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Quantum c.s. hebben ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 van het middel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Kintetsu in haar cassatieberoep dan wel tot verwerping van het beroep, en zich ten aanzien van onderdeel 3 van het middel geconcludeerd tot referte. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. Namens Kintetsu is gerepliceerd door haar advocaat en mr. B.T.M. van der Wiel, advocaat bij de Hoge Raad. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het gerechtshof te Amsterdam, doch uitsluitend voor zover daarbij Kintetsu tot het bedrag van € 11.694,-- is verwezen in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van Quantum c.s., alsmede tot verwijzing van de zaak naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing op de vordering van Quantum c.s. tot veroordeling van Kintetsu in de kosten van het hoger beroep. 3. Beoordeling van het middel 3.1 In eerste aanleg heeft Kintetsu bij incidentele conclusie gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd zou verklaren om van de hiervoor in 1 vermelde vordering van Quantum c.s. kennis te nemen. Kintetsu heeft daartoe gesteld dat op de contractuele verhouding tussen partijen de Fenex-condities en de Nederlandse Opslagvoorwaarden van toepassing zijn, en bijgevolg op het geschil dat partijen verdeeld houdt, de arbitrageclausules in beide voorwaarden. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 2 oktober 2002 deze incidentele vordering afgewezen en de hoofdzaak naar de rol verwezen. Kintetsu heeft van dat tussenvonnis tussentijds hoger beroep ingesteld. Quantum c.s. hebben in hoger beroep betoogd dat Kintetsu daarin niet-ontvankelijk behoorde te worden verklaard omdat, kort gezegd, geen tussentijds beroep kan worden ingesteld tegen een tussenvonnis. Kintetsu heeft dit betoog bestreden met onder meer het argument dat het niet toelaten van hoger beroep leidt tot onwenselijke en proces-economisch niet te verdedigen situaties. Het hof heeft Kintetsu ontvankelijk geoordeeld in haar hoger beroep. Het heeft daartoe, zakelijk samengevat, geoordeeld: - dat het hoger beroep weliswaar is ingesteld tegen een tussenvonnis waartegen ingevolge art. 337 lid 2 Rv. geen tussentijds hoger beroep kon worden ingesteld en de rechtbank dienaangaande ook niet anders had bepaald; - dat die bepaling echter, volgens de wetsgeschiedenis, de vereiste flexibiliteit biedt om, waar zulks door de bijzondere omstandigheden van het concrete geval doelmatiger is, af te wijken van de hoofdregel; - dat, mede gelet op deze wetsgeschiedenis, er aanleiding bestaat van de hoofdregel af te wijken, aangezien de doelmatigheid gebiedt de vraag of een ander dan de overheidsrechter bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen, in dit hoger beroep te behandelen omdat anders partijen hun geschil eerst zouden moeten laten beoordelen door de gewone rechter en pas na diens eindvonnis de beslissing waarbij hij zijn bevoegdheid had aangenomen in hoger beroep zouden kunnen bestrijden, wat om proceseconomische redenen ongewenst is. 3.2.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt in de kern dat deze beslissing onjuist is en dat het hof (ambtshalve) Kintetsu niet-ontvankelijk had dienen te verklaren in haar tussentijds hoger beroep. In onderdeel 2, dat daarnaast geen (zelfstandige) klachten bevat, wordt uiteengezet waarom Kintetsu belang meent te hebben bij deze klacht ofschoon zij zelf haar ontvankelijkheid in het tussentijds appel bij het hof had bepleit. 3.2.2 Ofschoon onderdeel 1 gegrond is, naar blijkt uit hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in HR 17 maart 2006, nr. C05/031, LJN: AU8325, RvdW 2006, 289, kan het niet tot cassatie leiden. Kintetsu heeft namelijk, anders dan zij in onderdeel 2 betoogt, geen belang bij haar klacht, nu het hof haar ten aanzien van de door haarzelf in hoger beroep uitdrukkelijk bepleite ontvankelijkheid in het gelijk heeft gesteld. De omstandigheid dat 's hofs beslissing onjuist is en de ontvankelijkheid in appel betreft, welke het hof zonodig ambtshalve had te beoordelen, levert, op zichzelf genomen, voor een procespartij een zodanig belang niet op. Anders dan in onderdeel 2 wordt betoogd, is evenmin voor Kintetsu een rechtens te respecteren belang gelegen in de mogelijkheid haar exceptie van onbevoegdheid in een hoger beroep, ingesteld tegelijk met dat van het eindvonnis, nader te beargumenteren en te documenteren. Niet alleen heeft zij daartoe reeds in hoger beroep de gelegenheid gehad, maar ook heeft zij in cassatie nagelaten om door middel van het formuleren van klachten aan te geven welke bezwaren zij heeft tegen 's hofs beslissing met betrekking tot het bevoegdheidsgeschil. 3.3 Onderdeel 3 keert zich tegen de kostenveroordeling van Kintetsu in het dictum van het bestreden arrest. Terecht gaat het onderdeel ervan uit dat het hof klaarblijkelijk het belang van de zaak als maatstaf heeft gehanteerd voor de begroting van de verschotten en het salaris procureur. Eveneens terecht klaagt het onderdeel dat dit onbegrijpelijk is nu in hoger beroep slechts het geschil omtrent de bevoegdheid van de gewone rechter aan de orde was. 3.4 Het voorgaande brengt mee dat het bestreden arrest, wat betreft de kostenveroordeling in appel, niet in stand kan blijven en verwijzing zal dienen te volgen. Nu Quantum c.s. de beslissing van het hof aangaande de proceskosten niet hebben uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 november 2004, doch uitsluitend voor zover het de daarin opgenomen kostenveroordeling betreft; verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar dat hof; reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak; begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van Kintetsu op € 457,78 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Quantum c.s. op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de raadsheren O. de Savornin Lohman, als voorzitter, A.M.J. van Buchem-Spapens, P.C. Kop, W.A.M. van Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 april 2006.